Een gebiedsgerichte derogatiepilot, dat is waar de noordelijke provincies momenteel actief voor lobbyen in Den Haag. Mocht dat niet lukken dan is er een plan B: een pilot voor vaste mest die als compost wordt weggezet. Dit levert potentieel ook circa 50 kilo extra N-ruimte in dierlijke mest op.

In het veelal relatief extensieve Noord-Nederland leeft sterk de wens om gebiedsgerichte derogatie terug te krijgen. Niet in de laatste plaats bij meerdere verantwoordelijke politici. Friesland, Groningen en Drenthe werken, ook bestuurlijk, al samen binnen de AgroAgenda Noord-Nederland. Gezamenlijk werkten bestuurders, ambtenaren en externen een verzoek uit. Dat verzoek wordt deze zomer richting het ministerie van LVVN gestuurd.

De eerste inzet is om een derogatie terug te krijgen voor alle drie de noordelijke provincies. Dat dat lukt, lijkt onwaarschijnlijk. Gezien de druk die er eerder vanuit Brussel op Nederland is uitgeoefend omdat de waterkwaliteit niet overal op orde is en het stikstofdossier niet opgelost wordt, lijkt het een hele uitdaging om de Europese Commissie hiertoe te bewegen. Omdat die inschatting vanzelfsprekend ook bekend is bij de noordelijke bestuurders, is er nagedacht over alternatieve aanvliegroutes om toch iets te kunnen bereiken. Die wordt allereerst gezocht in het onderverdelen van grondsoorten; van klei en veen is bekend dat de normen voor waterkwaliteit op de eerdere derogatiebedrijven eigenlijk altijd werden behaald, als er overschrijdingen zijn van de normen dan is dat meestal op zandgronden.

SWF stak handen uit mouwen

Zo’n gebiedsgerichte derogatie voor de klei- en veengronden kan dan bijvoorbeeld gekoppeld worden aan verplicht behoud van een minimum percentage blijvend grasland en minder kunstmestgebruik. Mocht het ministerie toch ook niet willen meegaan in zo’n soort aanvraag dan wordt de gemeente Súdwest-Fryslân (SWF) naar voren geschoven als potentieel gebied voor een derogatiepilot. Deze gemeente heeft hierin zelf het voortouw genomen om dit voorstel samen met de provincie Fryslân op te stellen en in te dienen. Hoewel in zo’n geval alleen melkveehouders in SWF profiteren van meer ruimte in het aanwenden van dierlijke mest, en dus meer koeien per hectare mogen houden, lijkt deze optie wel de beste papieren te hebben. Gewoonweg door het feit dat SWF relatief veel (blijvend) grasland kent en de waterkwaliteit in de hele gemeente eigenlijk volledig op orde is blijkens eerdere metingen.

‘Ik proef veel welwillendheid bij LVVN’


Jan Klink is programmaleider binnen de AgroAgenda en hij is hoopvol gestemd. ‘Ik proef veel steun en welwillendheid binnen het ministerie van LVVN om hier, samen met ons, werk van te maken en een gedegen voorstel aan Brussel voor te leggen.’ Hoe en wanneer het lukt om een daadwerkelijk voorstel op de Brusselse burelen te poneren, is nog niet duidelijk. Klink hoopt en verwacht dat dit uiterlijk deze nazomer gebeurt. Met de val van het kabinet begin juni, treedt er wel extra onzekerheid of dit slaagt.

Pilot gericht op bodemverrijking

Het ministerie mag de laatste tijd dan welwillend meedenken met de noordelijke provincies, zeker is het dus nog niet dat het voorstel echt wordt ingediend. Dat heeft ook sterk te maken met de aanvraag voor Renure die loopt en het voortslepende stikstofdossier. Mede om die reden hebben de vertegenwoordigers uit het Noorden ook een alternatief plan op tafel gelegd voor een andersoortige pilot. Dit betreft een plan uit de koker van BO Akkerbouw, in samenwerking met Agricycling, de coöperatie die sinds enkele jaren werkt aan het verrijken van bermgras om dit te benutten als bodemverbeteraar.

Deze pilot, gericht op bodemverrijking, heeft een andere insteek en is erop gericht om de koolstofbalans op akkerbouwgronden, met behulp van melkveehouders, te verbeteren. Akkerbouwers hebben behoefte aan bodemverrijking. Nu voeren ze daarvoor vaak groencompost aan, maar dat kan minstens zo goed door  melkveehouders geleverd worden, is de gedachte. Het plan van BO Akkerbouw en Agricycling stelt voor dat melkveehouders in Noord-Nederland mee kunnen doen aan een pilot waarbij zij hun drijfmest scheiden. De dikke fractie verrijken zij vervolgens met koolstofhoudend materiaal en kleimineralen tot een juiste c/n-verhouding, om vervolgens als tegenhanger van compost te worden afgezet naar akkerbouwers. Belangrijk is dat binnen de pilot deze dikke fractie dan dezelfde werkingscoëfficiënt als compost krijgt toegekend, 10 in plaats van 45 die normaal voor deze mest geldt. Het voordeel hiervan voor akkerbouwers is dat zij een product krijgen, gecertificeerd en uit de regio, dat de bodem verbetert en waar zij ook echt behoefte aan hebben.

Voor de melkveehouders binnen die pilot betekent dat dan dat ze een extra handeling moeten uitvoeren, namelijk het scheiden van de mest. Net zo goed brengt het voordelen met zich mee. Enerzijds scheelt het, op een bedrijf van gemiddelde grote en intensiviteitsgraad, vele kuubs aan af te zetten mest en bijbehorende kosten daarvoor. Maar belangrijker: de afzet van de dikke fractie als compost creëert ruimte om meer eigen mest te kunnen blijven benutten op eigen grond. Bedrijfsspecifiek zal dat naar inschatting rond de 210 tot 230 kilo N uit dierlijke mest uitkomen in plaats van de 170 kilo N waar elke andere melkveehouder vanaf komend jaar zich aan moet houden. En zeker zo belangrijk: de melkveehouder houdt de mest op zijn bedrijf die een P/N-verhouding heeft die veel beter aansluit op de behoefte van grasland. Daardoor komt de fosfaatverhouding beter op orde.

Noot: Het bestuurlijke overleg binnen Gedeputeerde Staten van de drie provincies inzake dit dossier is iets opgeschoven, laat een woordvoerder na publicatie weten. Om die reden is de precieze bestuurlijke inzet vanuit het Noorden op dit moment nog niet 100% vastgesteld.

Vorig artikel‘Willie Wortel van Parrega’ houdt bewust minder koeien