Het wegvallen van de derogatie heeft impact op de beurs, maar ook op het aantal koeien dat weidegang krijgt. ‘Zeker boeren op zand die redelijk intensief zijn, hebben vrij snel te weinig mest beschikbaar’, zegt Arend Hoekstra van accountantsbureau Van der Veen & Kromhout. Weidegang blijft zeker mogelijk, maar het komt dan aan op efficiënter bemesten en de mestvoorraad strakker plannen.
De meerderheid van de melkveehouders past graag weidegang toe. Maar vooral voor de categorie die de koeien redelijk veel liet weiden en ook nog eens redelijk intensief boert, komt dit duidelijk extra onder druk te staan. De reden: de afbouw van de derogatie. ‘Door het toepassen van weidegang hebben veehouders veel minder mest in de put, terwijl ze net als opstallers komend jaar wel meer dierlijke mest verplicht moeten afvoeren. Daarmee lopen ze het risico dat ze hun grasland niet meer optimaal kunnen bemesten’, zegt Arend Hoekstra, agrarisch bedrijfsadviseur van accountantsbureau Van der Veen & Kromhout in Gorredijk. ‘Hoe intensiever de bedrijven zijn, hoe moeilijker het wordt. En op zandgrond zijn de problemen het grootst, omdat de N-bemestingsnorm en het stikstofnaleverend vermogen op zand lager is dan op klei en veen.’
Om dat te illustreren heeft Hoekstra een berekening gemaakt van een voorbeeldbedrijf met een intensiteit van 14.500 kilo melk per hectare dat met derogatie geen mestafvoer nodig had (zie tabel). Het voorbeeldbedrijf telt 120 koeien die gemiddeld 9.000 kilo melk produceren met een ureum van 20. Het vervangingspercentage is 30% en van de 74 hectare wordt 14 ha als maisland benut en 60 ha als grasland. Kortom, een vrij doorsnee melkveebedrijf in Noord-Nederland.
Na het wegvallen van derogatie moet dit bedrijf jaarlijks 1.243 kuub drijfmest afvoeren. In de berekening is voor dit bedrijf het effect van niet beweiden en drie beweidingstrategieën op de totale stikstofbemesting van grasland meegenomen. Er wordt uitgegaan van 35 kuub drijfmest op maisland. ‘In alle scenario’s blijkt de melkveehouder op zand niet te voldoen aan de bemestingsnorm van grasland. Er is te weinig mest voor de graslandbemesting. Hoe meer uren weiden, hoe groter het tekort. Ook als de veehouder compenseert met kunstmest’, zegt Hoekstra.
‘Hoe intensiever het bedrijf, hoe moeilijker het wordt’
In de berekening komt hetzelfde voorbeeldbedrijf nog meer mest tekort als het in een zogenoemd aandachtsgebied stikstof (voorheen NV-gebied genoemd) ligt. ‘Ongeveer een derde van onze klanten ligt met hun melkveebedrijf in aandachtsgebied stikstof categorie 1. Zij hebben te maken met 10% korting op de stikstofgebruiksnorm en zij kunnen dus nog minder corrigeren met kunstmest’, licht Hoekstra toe.
De berekening voor veen- en kleigrond toont dat er alleen een mesttekort is bij onbeperkt weiden. Dat ook opstallers in dit rekenvoorbeeld uitkomen op te weinig beschikbare mest heeft te maken met het feit dat deze veehouders meer maaisnedes hebben en die vragen meer drijfmest dan weidepercelen. Zo gezien kun je concluderen dat het niet veel uitmaakt of je al dan niet weidegang toepast, beide keren kom je – in ieder geval op zandgrond – mest tekort om de bemestingsnorm te halen. Het grote pijnpunt zit dan ook bij melkveebedrijven die intensiever zijn dan dit voorbeeldbedrijf en gewend waren relatief veel te weiden. Zij moeten meer mest afzetten, maar houden dan nog minder of zelfs helemaal geen drijfmest beschikbaar om te kunnen benutten. Deze categorie voelt zich daarom gedwongen om minder weidegang toe te passen of zelfs te kiezen voor volledig opstallen.
Weidegang neemt af

Vanaf 2022 is er al een dalende trend waar te nemen in het aantal bedrijven dat weidegang toepast. Het aantal melkveebedrijven waar koeien gedeeltelijk of volledig weidegang krijgen daalde van 83,9 procent in 2022 naar 82,8 procent in 2023 en 80,1 procent in 2024. Een daling van bijna 4 procent in twee jaar tijd. De redenen zijn onder andere schaalvergroting en de opkomst van melkrobots. In 2024 speelden een nat voorjaar en de uitbraak van blauwtong ook een rol. Bekend is dat weidegang ook onder druk staat omdat weidegangpremies niet meestijgen met de absolute melkprijs.
Meer klaver in het perceel helpt met besparing op mest
Nu komt daar dus het verlies van derogatie bij. Het rekenvoorbeeld laat zien dat een bedrijf met gemiddelde omvang en intensiteit bij veel weiden erg weinig drijfmest beschikbaar houdt. Natuurlijk kunnen melkveehouders ook aan managementknoppen proberen te draaien. Minder hectares mais bijvoorbeeld, maakt meer drijfmest beschikbaar voor zowel weide- als maaipercelen grasland. Ook een lager ureum helpt om de verplichte afvoer terug te dringen en ook meer klaver in het areaal kan bijdragen aan behoud van groei en kwaliteit nu minder bemesting mogelijk is (zie kader).
Bovendien brengt minder of niet meer weiden net zo goed nadelen met zich mee. Het betekent meer mest uitrijden in het voorjaar, wat weer werk en kosten betekent. Bovendien mis je de voordelen van het goedkope en kwalitatief rijke weidegras dat de koeien in het voorjaar opnemen als je minder of niet meer weidt. Daar zit ook een rekensom aan vast die een melkveehouder zelf kan maken en afwegen.
Politieke steun onwaarschijnlijk
Om de teruggang van weidegang te stoppen, zou de politiek eventueel een helpende hand te kunnen bieden. Als zij bijvoorbeeld de regels verandert door melkveehouders die weiden een bepaalde mate van vrijstelling te verschaffen. Bijvoorbeeld: mest dat geplaatst wordt op weidepercelen anders inrekenen in de mestbalans waardoor weidende melkveehouders minder hoeven af te voeren en meer mest beschikbaar houden. Om weidegang te stimuleren is dit wellicht een logische gedachte, maar gezien de politieke discussies hieromtrent in Den Haag en Brussel lijkt dit niet veel kans van slagen te hebben.
‘Weidegang zonder derogatie kan wel’
Stichting Weidegang is bekend met opvatting dat het verlies van derogatie weidegang verder onder druk kan zetten, maar bepleit met een factsheet op haar eigen website dat weidegang zeker mogelijk blijft. ‘Het vraagt wel om een nauwkeurige planning. Of je nu wel of niet weidt’, schrijft de stichting. De Stichting Weidegang voerde een scenariostudie uit en concludeert op basis daarvan dat bijna elk bedrijf – intensief of extensief, groot of klein, veel of weinig weidegang – kan blijven weiden, kan voldoen aan zijn mestafvoer-verplichting én genoeg mest over kan houden om zelf uit te rijden. Alleen bij een intensief bedrijf met 4000 uur weidegang knelt het, volgens deze studie. ‘Maar dat zal in de praktijk niet of nauwelijks voorkomen’, stelt de stichting. Zij neemt als vuistregel om voor de 1e weidesnede (nadat de derogatie vervallen is) 10 m3 drijfmest per ha toe te dienen en voor de maaisnede 20 m3 per ha. Om die mest ook daadwerkelijk beschikbaar te hebben, is het devies om de mestvoorraad strak te plannen. ‘Daarbij zijn twee data belangrijk in het voorjaar: 15 februari (vanaf die datum mag je weer mest uitrijden op je eigen land) en 1 april (datum waarop akkerbouw mest nodig heeft). Het streven is om op 1 april in één keer (100%) te voldoen aan de verplichte mestafzet. Dan is de vraag het hoogst en de prijs (relatief!) het laagst’, schetst de stichting om te vervolgen: ‘Nu kun je er voor kiezen, als blijkt dat je te weinig mest hebt voor eigen aanwending, om op 1 april maar de helft van je verplichte mestafvoer af te zetten. Maar dat is wel riskant, omdat de afvoerprijs van mest verderop in het seizoen hoger is en je maakt je erg afhankelijk van het weersverloop in het groeiseizoen. Een andere optie is om één jaar extra mest te sparen, zeg maar een correctie, waardoor je de jaren erna voldoende mest hebt.’ De stichting tipt dat het voor iets intensievere melkveebedrijven sowieso loont om te sturen op een laag ureum en voldoende mestopslag voorradig te hebben.




























