Dat LTO samen met de EDF al jarenlang de Internationale melkprijzenvergelijking faciliteert, is een groot goed. De manier waarop ze de impact en invloed van verschillende nieuwe duurzame melkstromen oppakt, slaat echter als een tang op een varken.

Het was in de jaren ’90 onder aanvoering van Jan Cees Vogelaar dat LTO samen met de European Dairy Farmers de Internationale Melkprijsvergelijking opzette. Het faciliteren van relevante marktinformatie is een taak die een belangenbehartiger prima op kan pakken. Dat dit initiatief nog altijd loopt, verdient dan ook lof.

Het goed vergelijken van verschillende zuivelbedrijven is de laatste jaren echter stukken lastiger geworden. Dat heeft er alles mee te maken dat er in een paar jaar tijd veel meer diversiteit in melkstromen is gekomen. Veel zuivelbedrijven, vooral Nederlandse, betalen niet langer één standaardprijs maar diversifiëren sterk onder hun melkveehouders in uitbetalingsprijs.

Op welke wijze weeg je deze premies al dan niet in de Internationale Melkprijsvergelijking. Het is een dilemma waar LTO, en uitvoerende organisatie ZuivelNL, logischerwijs mee worstelt. Het resulteerde er begin vorig jaar al in dat A-ware niet langer mee wilde draaien in de LTO-melkprijzenvergelijking. Die fabriek staat op het standpunt dat zijn verschillende melkstromen niet eerlijk worden ingewogen en zo de vergelijking mank gaat.

Bij de presentatie van de melkprijzen over 2018, kondigde LTO daarom vorig jaar aan onderzoek te doen naar een verbeterde vergelijking. Daarbij wilde LTO kijken naar ‘de toegevoegde waarde van duurzame melkstromen’.
Donderdag vond de presentatie van de Melkprijsvergelijking 2019 plaats. Daar bleek dat LTO niet verder is gekomen dan een stagiair marges te laten onderzoeken tussen bedrijven met of zonder duurzame melkstroom. De eerste conclusies zijn dat dit licht positief lijkt uit te vallen. Dit soort vergelijkingen zijn de afgelopen tijd echter door zo’n beetje alle agrarische accountantskantoren al gemaakt en in verschillende vakbladen beschreven.

Wat je van LTO, EDF en ZuivelNL mocht verwachten, is dat ze met een serieus voorstel komen hoe de melkprijsvergelijking beter in te richten op de veranderde uitbetalingssystematiek van zuivelondernemingen. In dat geval voegt zoiets iets toe.
Is dat wel haalbaar? Misschien wel niet. Zeker is dat de melkprijsvergelijking aanpassen of uitbreiden erg complex is. Maar zeg dat dan gewoon. Houd je niet bezig met onzinnig onderzoek waarvan de uitkomst allang bekend is en de meerwaarde nul komma nul.

LTO kan in dit stuk van zaken een voorbeeld nemen aan Netwerk Grondig. Die reisden naar Engeland en kijken serieus of een lopend model daar, waarbij supermarkten en melkveehouders één op één de duurzaamheidsdoelen én vergoedingen berekenen en vaststellen, passend is voor Nederland.
Het plan is niet zaligmakend, maar Grondig doet tenminste een poging te kijken naar hoe je de markt al dan niet kan helpen.

Centrale vraag die bij  het onderzoek van Grondig naar voren komt: wordt CO₂-uitstoot berekend per kilogram product of per hectare. Grondig wil dat de overheid zich uitspreekt voor een berekening per hectare. Of je daar nu voor bent of tegen: dat zijn de vragen waar het omdraait de komende jaren. Dat bepaalt echt hoe lonend duurzame melkstromen voor welke boer gaat zijn. LTO zou er goed aan doen haar standpunt is in dit stuk van zaken te bepalen én uit te dragen; in plaats van de tijd te verdoen met onderzoek waarvan de uitkomst vooraf al duidelijk is en geen boer iets mee opschiet.

Vorig artikelKnagende onzekerheid verlamt boeren
Volgend artikelSluipmoord