Met een knappe melkprijs leek 2018 de boeken in te kunnen als een goed financieel jaar voor melkveehouders om buffers op te bouwen. Schijn bedriegt echter.

Het jaar 2017 was financieel gezien voor melkveehouders een topjaar. Het was ook het jaar van het fosfaatreductieplan en de generieke korting van ruim 8 procent op niet-grondgebonden bedrijven. Het effect ervan wordt in de cijfers van 2018 duidelijk. Waar melkveehouders gemiddeld gezien in 2017 de bankrekening nog met ruim een halve ton zagen stijgen, is dat over 2018 ‘slechts’ € 4.100. Dat blijkt uit een analyse van cijfers uit de database van accountantskantoor Van der Veen & Kromhout uit Gorredijk.

Minder melkgeld


Een resultaat van ruim € 4.000 na aflossingen en een gemiddelde privéopname van zo’n € 40.000 is op zich een goed resultaat voor de sector. Zeker vergeleken met de jaren 2015 en 2016, toen op veel bedrijven serieus werd ingeteerd op het eigen vermogen.
De melkprijs lag in 2018 echter met 37,7 cent per kilo melk op een heel behoorlijk niveau. In 2017 was dat echter voor de melkveehouders vanuit deze database bekeken gemiddeld nog 41 cent.
Wat verder opvalt is dat de kosten over de hele linie, bij zowel de toegerekende als niet-toegerekende kosten, licht stegen. De kosten moesten namelijk, door het fosfaatreductieplan en de generieke korting, gedeeld worden door minder liters. Dat maakt dat de kritieke melkprijs voor deze categorie in 2018 kwam te liggen op 37,3 cent per kilo melk. Met een daadwerkelijke melkprijs van 37,7 cent verklaart dat cijfer dat het eindresultaat voor de gemiddeld scorende boer € 50.000 minder positief uitpakt. 

Aandacht loont


Het gat naar de top 25 procent was ook over 2018 aanzienlijk. Deze bedrijven behalen gemiddeld een kritieke melkprijs van 33,2 cent en houden zodanig onder aan de streep gemiddeld € 47.700 over.
Wat opvalt bij deze groep is dat hun melkprijs iets hoger ligt. Het percentage weiders ligt er ook hoger waardoor weidepremies meer worden benut.
Wat nog meer opvalt, is dat deze categorie beduidend minder kilo’s melk per VAK (Volwaardige Arbeidskracht) aflevert. 431.000 per VAK ten opzichte van 541.000 voor het gemiddelde. ‘Aandacht loont’, kan geconcludeerd worden. Minder koeien per VAK zorgt gemiddeld gezien immers voor meer tijd per koe en voor het beter uitdenken van en werken aan tactische en strategische keuzes.     

Fosfaatrechten


Aan de kostenkant valt het op dat de top 25 procent minder uitgeeft aan voer, mestafvoer en lagere bewerkingskosten heeft.
De invloed van kosten aan fosfaatrechten valt relatief nog mee. Al betaalde de gemiddelde boer in 2018 net zoveel aan leasekosten voor fosfaatrechten als de kopgroep met verleasen binnenhaalde. 

Bedrijven in de top 25 procent lossen ruim een cent per kilo melk meer af dan gemiddeld. Hiervoor is ruimte op deze bedrijven, maar ze kiezen er ook bewust voor. Tel daarbij op dat de kopgroep ook voor privé bijna € 6.000 meer uittrekt en het gat qua resultaat wordt nog groter.
Duidelijk is dat deze categorie ook in 2018 prima heeft geboerd, maar dat melkveehouders gemiddeld gezien een melkprijs van ruim 37 cent nodig hebben om break-even te draaien. 

Vorig artikel‘Liever honderden slurven dan één sleufsilo’
Volgend artikelGarantieprijs 2020 hoger én lager