Het is niet nieuw: een plan om tot een 100% grondgebonden melkveehouderij te komen. Elke keer roept het weerstand op uit de sector zelf. Ook nu Schouten het oppert en er zelfs tien jaar tijd voor wil uittrekken. Hoe verstandig is die weerstand eigenlijk? De tijd lijkt rijp om voor maatschappelijke acceptatie te kiezen. Ook al komt de boodschap van de ‘vijand’.

Een stip op de horizon. Dat is waar veel boeren de laatste jaren steeds vaker en meer om vragen. Medio september lag daar dan de al bijna vergeten aanzet van minister Schouten om tot een nieuw mestbeleid te komen. Wie alle begrijpelijke scepsis en cynisme even opzij schuift, leest toch echt een soort van stip op de horizon voor de melkveehouderij: tien jaar tijd om allemaal grondgebonden te worden, afspraken met buren of nabijgelegen akkerbouwers te maken en mee te praten over de regionale invulling van de  mestplaatsingsmogelijkheden. Er zijn verschillende redenen om positief dan wel negatief gestemd te zijn over deze voorstellen. Over beide kanten zo meteen meer, eerst kort een stapje terug in de tijd.

De ‘intensieve’ lobby

Het is 2008 als CLM (Centrum voor Landbouw en Milieu) het rapport ‘Twee sporenbeleid melkveehouderij’ presenteert. Het voorstel behelst een splitsing in een grondgebonden
melkveehouderij die binnen gestelde kaders de ruimte krijgt. Daarnaast wordt in het plan ruimte geschetst voor een niet-grondgebonden melkveehouderij waarbij de ondernemers in deze categorie allerlei strenge milieuregels voor lief moeten nemen. Het plan verdwijnt vlot in een diepe lade, sectorvertegenwoordigers en politieke beleidsbepalers vinden het niets.
Ruim vijf jaar later, in december 2013, brengen LTO en NZO een toekomstvisie uit waarin grondgebondenheid centraal staat en een vereiste wordt genoemd. Deze koers houdt geen stand omdat LTO-bestuurders vanaf dat moment bang zijn voor vooral zuidelijke intensieve melkveehouders die zich stevig roeren en verzetten.

Nog eens twee jaar later, in april 2015, neemt heel Europa afscheid van het melkquotum. Drie maanden later wordt in Nederland het begin van het fosfaatrechtenstelsel afgekondigd. Net voor de geplande invoering, op 1 januari 2017, wordt door een collectief
onder aanvoering van Jan Cees Vogelaar een uiterste poging gedaan het tij te keren: het collectief presenteert het plan ‘Opties voor een grondgebonden melkveehouderij’; ook wel ‘Plan B’ genoemd. Plan B beschrijft hoe in vijf jaar de hele melkveehouderij grondgebonden wordt met een maximum van 2,3 GVE/ha. Met als deal dat er geen fosfaatrechten komen en de melkveehouderij gevrijwaard blijft van allerlei lastige en dure regelgeving stikstof, ammoniak, methaan of zelfs CO2-rechten. Milieu- en natuurorganisaties, zoals onder andere opnieuw CLM, zijn op dat moment bereid daarvoor te tekenen.

Plan B wordt echter vooral door zuidelijke boerenbestuurders verkettert en krijgt geen kans van slagen. Zowel in 2008, 2013 en 2016 was ruim de helft van de melkveehouders al grondgebonden of kon dit met een kleine uitbreiding in grondareaal, via huur, pacht of koop, vlot realiseren.
Vandaag de dag is dat nog nadrukkelijker het geval. De indruk bestaat dat bijna alle melkveehouders inmiddels mest afvoeren, maar uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2019
zelfs al 68,59% (zie tabel hieronder) onder de eis van 2,3 GVE/ha zit. En maar liefst 82,16% zat vorig jaar onder de 2,6 GVE/ha. Die groep moet wellicht, afhankelijk van waar
de norm op wordt vastgesteld, extra grond onder het bedrijf verkrijgen of samenwerkingsverbanden aangaan, maar in een mate die relatief overzichtelijk en haalbaar lijkt.

Opnieuw kritiek

Nu is het 2020 en komt minister Schouten met haar voorstel om het mestbeleid, met in het
kielzog de stikstof-, klimaat, en biodiversiteitsdossiers, aan te pakken: 100% mestverwerken voor de intensieve sectoren en 100% grondgebonden voor de melk- en vleesveehouderij. Dat zeer intensieve melkveehouders en varkens-, of kalverhouders met eigen grond niet enthousiast worden van dit plan, is begrijpelijk. Maar voor de
meeste melkveehouders ligt dat anders. Tenminste dat zou je denken. De brief van Schouten was echter amper verstuurd of LTO, NMV, DBB en FDF tuimelden over elkaar heen om te vertellen hoe waardeloos deze voorstellen wel niet zijn. Gevolgd door een storm aan kritiek door individuele boeren op allerhande websites en social mediakanalen.

Redenen voor bezwaar

Voor die negativiteit zijn grofweg drie redenen aan te wijzen. Allereerst ‘vergeet’ Schouten in haar brief concrete toezeggingen te doen over vermindering van knellende regelgeving.
Bijvoorbeeld de afschaffing van fosfaatrechten en stikstofrechten als de melkveehouderij daadwerkelijk 100% grondgebonden is. Ook vertelt zij niet wat we als grondgebonden
gaan definiëren. 2,3 GVE/ha of 2,6 GVE/ha, dat maakt nogal wat verschil. Net zoals de toegestane regionale samenwerkingsverbanden om de mest te plaatsen. Wordt die cirkel 20 of 60 kilometer? Ook dat maakt nogal wat verschil.

100% grondgebonden melkveehouderij is niet dé oplossing voor alle druk en uitdagingen in de toekomt. Het gevecht om de ruimte bijvoorbeeld blijft bestaan in Nederland en dus de druk op de grond en grondprijzen.

De tweede reden is dat boerenbestuurders, veel hooggeplaatste LTO’ers voorop, nog altijd heilig geloven in maatwerk en efficiëntie voor elk melkveebedrijf. De beter presterende boer verdient meer ruimte, zo luidt hun overtuiging. Ze bedoelen daarmee eigenlijk dat er
ruimte moet blijven voor maximalisatie van productie binnen de geldende randvoorwaarden. Dat lijkt een terechte en nobele opstelling, maar het is vooral ook een opstelling waarmee je de overheid en milieuorganisaties op scherp zet. De praktijk bewijst in toenemende mate dat zo’n systeem zorgt voor maximalisatie aan controle vanuit de overheid.

GROOTSTE DEEL VAN
MELKVEEHOUDERS IS
AL GRONDGEBONDEN
OF KAN DAT RELATIEF
EENVOUDIG
REALISEREN

De derde reden om negatief te reageren op de plannen van Schouten, is dat de plannen van Schouten komen. Niets kan deze minister meer goed doen bij het gros van de agrariërs. En dat is best begrijpelijk na alles wat er de laatste jaren over de sector is heen gestort. Om samen plannen te maken, is er in ieder geval een minimale basis van
wederzijds vertrouwen nodig. Die is onder deze minister, helaas, nagenoeg volledig verdwenen.

Vrij van veel ballast

Al deze negativiteit is zo sterk dat anderen, ook melkveehouders die de voorstellen in de basis als positief zien, zich amper laten horen. Sommigen zelfs uit ‘angst’ om een bak bagger van collega’s over zich heen te krijgen. Dat laatste is niet goed en onverstandig.
Er zit namelijk wel degelijk ook een andere kant aan dit voorstel. De kant van de geboden opening. Wat zou het immers een zegen zijn voor de melkveehouderij, de stoppers daargelaten, als het dure fosfaatrechtenstelsel in het grofvuil kan, stikstof-, methaan- en
CO2-rechten niet langer als een zwaard van Damocles boven de sector hangen, de ondoorgrondelijke en onwerkbare ‘65% eiwit van eigen grond norm’ van tafel gaat en een batterij bureaucratie om het zogenaamde heilige maatwerk op bedrijfsniveau te behouden, verleden tijd wordt.
Want Schouten en haar topambtenaren zeggen dan wel veel te weinig toe in de nu gepresenteerde voorstellen, ze zetten de deur wel degelijk open voor overleg. En dat sectorvertegenwoordigers en velen uit de agribusiness negatief reageren, heeft natuurlijk ook gewoon te maken met eigen belang. Adviseurs verdienen minder in een ‘simpele’ structuur waar iedere melkveehouder grondgebonden is en akkerbouworganisaties zien de aanvoer van rundveemest als verdienmodel wegvallen. En dat de boodschap deze keer van
Schouten komt? ‘Don’t shoot the messenger’ is een oud gezegde.

Wantrouwen logisch

Natuurlijk is er alle reden tot wantrouwen richting het ministerie en de politiek in het algemeen. Alleen al het gedoe rond de recente voermaatregel en het voorstel niet mest te mogen uitrijden boven de 20 graden wekte logischerwijs recent nog veel ergernis. Daar komt bij dat een 100% grondgebonden melkveehouderij niet dé oplossing is voor alle druk en uitdagingen waar de melkveesector ook in de toekomt blijvend mee geconfronteerd wordt. Denk aan discussies over landschapspijn. Maar ook aan het gevecht om de ruimte in
Nederland en dus de druk op de grond en grondprijzen. Welke structuur voor de sector je ook voorstaat, die druk zet onverminderd door in ons dichtbevolkte land waar industrie en vliegverkeer hun plek op blijven eisen en ieder mens ruimte claimt om te wonen, te recreëren en over goede wegen te kunnen rijden.

EINDELIJK EINDE
AAN DISCUSSIE
OVER TE VEEL AAN
MESTPRODUCTIE

Feit is echter dat al lang voordat het
melkquotum eraf ging, gewaarschuwd
werd dat, als de melkveehouderij
niet grondgebonden zou worden,
deze sector de varkenshouderij qua
industrieel imago achterna zou gaan.
Die waarschuwingen zijn bewaarheid
geworden.

Acceptatieboost

De belangrijkste pré om een 100% grondgebonden melkveehouder als melkveehouders te willen, is dan ook de grote boost in maatschappelijk acceptatie. Eindelijk komt er een einde
aan de discussie dat de melkveehouderij te veel mest produceert en daar ook nog eens mee fraudeert. Als ruim de helft van de melkveehouders al grondgebonden is en een groot deel met lichte aanpassingen dat relatief makkelijk kan worden, is het toch echt eens zaak om deze route niet opnieuw zomaar af te serveren.
In 2008 werd het voorstel amper tot niet besproken, maar in 2013 en 2016 wel degelijk. Het is daarmee de derde keer dat de optie grondgebonden melkveehouderij serieus op tafel komt. Ook hier zegt het spreekwoord niet voor niets: driemaal is scheepsrecht.

 

Dit artikel komt uit magazine Agrarische Schouw dat in Noord-Nederland gepubliceerd is vanaf 24-9-2020

In de voorstellen van Schouten valt, volgens verschillende melkveehouders die zich amper openlijk uitspreken, met een beetje goede wil ook een ‘stip op de horizon’ te lezen. Foto: Langs de Melkweg
Vorig artikel‘Boer is grondeigenaar, niet per se melkveehouder’
Volgend artikel‘In tien jaar helft Nederlandse melkveehouders weg’