Wat is het optimale ureumgehalte in de melk? En kan het eigenlijk niet naar 0? ‘Sturen op ureumgehalte kan prima, naar 0 is niet realistisch en een optimaal ureumgetal is eigenlijk niet te benoemen’, stellen verschillende bedrijfsadviseurs.

Hoe benut de koe het eiwit dat zij aangeboden krijgt, dat is wat het ureumgehalte uitdrukt. Alle eiwit dat niet in vlees of melk verandert, komt via de urine of mest vrij en is dus onbenut eiwit. Om die reden is de stelling zo raar niet om te streven naar een ureumgehalte van 0. ‘De praktijk leert echter dat melkveehouders die jaarrond een gemiddeld ureumgehalte van 18 halen het heel goed doen’, zegt Teus Verhoeff van PPP Agro-Advies. ‘Met goed bedoel ik dan een goede melkproductie, prima gehalten en gezonde dieren.’
Verhoeff begeleidt verschillende studieclubs van melkveehouders met grasrijke rantsoenen. ‘Tegenwoordig durf ik zonder dralen te zeggen: zorg dat je gemiddeld onder de 20 ureum blijft, want jullie collega’s laten zien dat dit mogelijk is. In het najaar, met veel onbestendig eiwit in het weidegras, is dat vaak erg lastig. Maar in de rest van het jaar moet dat, mede door tijdig passend bij te voeren, prima te compenseren zijn.’
Volgens Verhoeff helpen de hoge prijzen voor krachtvoer en kunstmest dit jaar ook sterk in de bewustwording. ‘Wij adviseerden de eerste maanden van dit jaar nadrukkelijk dat je niet moet willen sturen op een 1e snede graskuil met 200 gram ruw eiwit (RE). 160-170 RE is ook prima of zelfs beter. En dat betekent, als je niet al te laat wilt gaan maaien, dat je minder kunstmest moet strooien. Dat klonk de melkveehouders dit jaar als muziek in de oren.’

2,75 x % gehalten

Bedrijfsadviseur Wim Govaerts van Farmdesk uit Antwerpen stelt dat een ureumgehalte van net boven de 0 enkel theoretisch mogelijk is. ‘Er is immers een verschil tussen een koe in leven houden en haar een productie van gemiddeld 30 kilo per koe per dag te laten produceren. Zoals wij in landen als Nederland en België gewend zijn.’
Met Farmdesk bouwde Govaerts door de jaren heen een bedrijfseigen database op. Uit een analyse vanuit deze cijfers kwamen hij en zijn collega’s tot de conclusie dat je wel een optimaal ureumgehalte kunt aanwijzen. Een getal dat voldoende ruimte biedt voor een passende productie én recht doet aan de gezondheid van de koe. Dit is volgens Govaerts 2,75 x de som van het vet- en eiwitpercentage in de melk. Wie 4,4% vet en 3,5% eiwit melkt, komt daarmee uit op een optimaal ureumgehalte van 21,73.

‘Met additieven en bijproducten kun je prima sturen op eiwitbenutting’

‘Natuurlijk is zo’n cijfer een vuistregel. Het maakt veel uit of je relatief veel snijmais en dus zetmeel voert. Of je voert juist relatief veel ander soorten energieproducten zoals bietenpulp. In het laatste geval kun je makkelijk goed melken met een ureumgehalte tussen de 15 en de 20. Veel bestendig zetmeel in het rantsoen maakt het over het algemeen lastiger om het ureum onder de 20 te houden.’
De Vlaamse bedrijfsadviseur, die ook verschillende gangbare en biologische bedrijven in Nederland begeleidt, stelt dat je eigenlijk moet kijken naar het aanbod aminozuren op darmniveau om daarbij een beeld te vormen van de limiterende aminozuren. ‘Er zijn bijvoorbeeld maar twee aminozuren die zwavelhoudend zijn en op veel bedrijven is daarvan vaak een tekort in het rantsoen. Meer dan eens hoor ik melkveehouders zeggen: ‘Mijn koeien produceren nu eenmaal melk met een relatief laag eiwitgehalte’. Nu is er zeker een genetische component, maar vaak zijn dit de bedrijven die wel een relatief hoog ureumgehalte laten zien en dan schort het meer dan eens aan het zwavelaanbod.’

0 ureum bestaat niet

Jurriën Boerma is accountmanager bij Speerstra Feed Ingredients en herkent de vraag over het streven naar het optimale ureumgetal. Net als de opmerkingen dat streven naar 0 het doel zou moeten zijn. ‘Dat laatste kan volgens mij niet eens en acht ik compleet irreëel. Een optimale eiwitbenutting krijg je als in de pens optimaal microbieel eiwit wordt gevormd. Hiervoor heb je vier keer zoveel energie in de pens nodig ten opzichte van het eiwit. Los van dat dat op detailniveau nog preciezer komt, kun je nooit 24 uur per dag exact hetzelfde aanbod en dus werking in de pens creëren.’ 
Boerma stelt dat een optimaal ureum tussen de 15 en 20 ligt. ‘Tien jaar geleden spraken we over een goede score tussen de 20 en 25. We hebben dus al wel degelijk winst geboekt. Dat acht ik ook terecht, want sturen op een laag ureumgehalte met een hoog melkeiwitgehalte is een mooi controle-instrument dat het vakmanschap prikkelt.’
Het sturen op de optimale eiwitbenutting – en dus een laag ureumgehalte – kan volgens Boerma zowel via het beschikbare voeraanbod als door toevoeging van additieven. ‘Met bijsturen is veel resultaat te behalen, maar je moet wel goed weten wat je doet. De maand mei bijvoorbeeld werd gekenmerkt door veel koude nachten en weinig regen. Dit resulteert in hoge suikers en relatief weinig omzetting in beschikbare eiwitten vanuit het gras. Hierdoor zakte het ureumgehalte op veel bedrijven, maar vlot daarna ook de melkproductie. Bedrijven die niet 100% gras voeren, maar ook kunnen bijsturen met een rantsoen op stal, kunnen dan compenseren door bijvoorbeeld een product als raapzaadschroot iets te verhogen in het stalrantsoen. Dat kan echter ook via een slow-release ureumproduct als NitroShure. En hoewel de producten natuurlijk niet 1 op 1 te vergelijken zijn, kost raapzaadschroot momenteel ruim € 0,40 per koe per dag als je er 100 gram per dag van voert. Voor Nitroshure ligt dat, omgerekend naar RE-gehalte, op zo’n € 0,25 per koe per dag. Met name als het OEB laag ligt, zoals dus dit voorjaar het geval was op veel bedrijven, werken zulke producten goed. En je kunt er dagelijks mee ‘spelen’: daalt het ureum dan voer je de gift in het stalrantsoen voorzichtig iets op. Tot het moment dat je de liters en het melkeiwit op peil houdt en ook het ureum weer stijgt, dan kun je de gift NitroShure verlagen.’

Bewust bijsturen

Ook Wim Govaerts staat in beginsel positief tegenover toevoeging van additieven. ‘Het kan prima werken. Zeker als de ureumgehaltes laag zijn in het voorjaar.’ Bijsturen is volgens Govaerts sowieso nuttig. Zowel gericht op de productie als op de gezondheid van de koeien. Dat kan met additieven. Maar ook met andere voerbestandsdelen is volgens hem veel resultaat te behalen. Zeker ook op bedrijven die de koeien weiden. ‘Weidegras schommelt vaak in het aanbod en de kwaliteit van het eiwit. Een vuistregel daarbij is: bij mooi weer heb je veel suikervorming en een mooie eiwitafwerking en bij druilerig weer wordt het eiwit minder goed afgewerkt. Met producten als bierbostel en bietenpulp kun je daar goed op sturen. Het mooiste is als je beide beschikbaar hebt en niet naar het weer van gisteren kijkt, maar naar het weer van morgen. Verwachten we mooi weer, dan mist er vaak wat onbestendig eiwit en dreigt er suikerovermaat. Dan voer je ter compensatie iets meer bierbostel bij. Komt er een dag met druilerig weer aan, dan voer je iets meer perspulp bij in het rantsoen op stal. Dat vervangt als het ware de zon.’
Ook zonder bierbostel, perspulp en zelfs kunstmest kun je zelf best sturen, vult hij aan. ‘Veel van mijn biologische klanten maken in het voorjaar enkele suikerrijke grasbalen om die in het najaar naast het weidegras te voeren. In het najaar maken ze eiwitrijke grasbalen om in het voorjaar naast suikerrijk gras te kunnen voeren. Gangbare melkveehouders kunnen dit voorbeeld ook eenvoudig en doeltreffend opvolgen.’

Vorig artikelSander Hofstee: ‘Een kalf eet jou nooit arm’
Volgend artikelEen beetje visie zou ons al geweldig helpen Mark