Boeren en omringende agribusiness zorgen voor veel werk in Noord-Nederland, blijkt uit een groot onderzoek van Wageningen Economic Research in opdracht van de provincies Groningen, Fryslân en Drenthe. Bijna 87.000 mensen in deze drie provincies werken in het agrocluster ofwel 14% van alle werkgelegenheid in Noord-Nederland.

Eens in de vijf jaar brengen de provincies in beeld hoe de agrosector ervoor staat. De agrosector zijn alle boeren plus de toeleverende en verwerkende bedrijven. Samen vormen ze een wezenlijke speler in de regionale economie, zowel in omzet als in werkgelegenheid. Het onderzoek laat zien welke ontwikkelingen zich sinds 2010 hebben voorgedaan en wat er in de afgelopen vijf jaar is veranderd. In dit artikel zetten we de belangrijkste conclusies van de twee hoofdonderzoekers, Gabe Venema en Bert Smit, op een rij.

Waarde groeit met 9%

Het totale agrocluster in Noord-Nederland is inmiddels goed voor een toegevoegde waarde van ruim € 8 miljard, dat is 15% van de totale toegevoegde waarde in Noord-Nederland. Verder zorgt het agrocluster voor werkgelegenheid van bijna 87.000 mensen, dat is 14% van alle werkgelegenheid in het Noorden. De toegevoegde waarde van de agrosector groeide tussen 2014 en 2020 met ruim 9%. De totale werkgelegenheid in de agrosector nam wel af, met bijna 17%. Het geeft aan dat de bijdrage van agro aan de economie toeneemt, maar ook dat het werk door onder andere automatisering met steeds minder mensen wordt gedaan.

De primaire sector, boeren dus, zorgt voor 18% van de toegevoegde waarde en 33% van de werkgelegenheid. Circa 10% van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid van het agrocluster is gebaseerd op binnenlandse grondstoffen, de overige 5 respectievelijk 3% op buitenlandse grondstoffen zoals koffie, thee en cacao. Laten we de buitenlandse grondstoffen even buiten beschouwing, dan bedragen de omzet en de werkgelegenheid respectievelijk € 5,3 miljard en bijna 70.000 arbeidsjaren.

‘De moderniteit in de melkveehouderij is hoger dan in de akkerbouw, maar het inkomen lager’

Grondgebonden is motor

De twee grondgebonden sectoren, melkvee en akkerbouw, vormen de motor van de landbouw in Noord-Nederland. Het akkerbouwcluster levert 55% van de toegevoegde waarde van het agrocluster in Noord-Nederland, gevolgd door het melkveehouderijcluster van net geen 30%. Dit beeld wordt echter sterk gekleurd doordat de meeste import die in Noord-Nederland wordt verwerkt, aan het akkerbouwcluster wordt toegerekend. Als het aandeel van de buitenlandse grondstoffen buiten beschouwing blijft, is de toegevoegde waarde van het akkerbouwcluster met een aandeel van 33% in het totale agrocluster duidelijk kleiner dan van het melkveehouderijcluster (45%). Kijken we naar het landelijke agrocluster dan vertegenwoordigen de boeren en de agribusiness in Noord-Nederland 17% van de toegevoegde waarde en 18% van de werkgelegenheid.

Schaalvergroting zet door

Het totaal aantal agrarische bedrijven in Noord-Nederland daalde sinds 2010 met 27% naar 9.380 in 2021. Dat is iets minder dan de daling in heel Nederland (28%). 18% van alle agrarische bedrijven in Nederland boert in Noord-Nederland. De melkveehouderij is de grootste sector in Noord-Nederland, met 43% van het aantal bedrijven. De akkerbouwbedrijven hebben een aandeel van 24%, direct gevolgd door de groep andere graasdierbedrijven met een aandeel van 23%. Van de genoemde 9.380 bedrijven is de verdeling over de provincies als volgt: Groningen 2.480 (27%), Friesland 4.160 (44%) en Drenthe 2.740 (29%). De schaalvergroting is vanaf 2010, gemeten in gemiddeld areaal per bedrijf, doorgegaan: 25% in de melkveehouderij en 14% in de akkerbouw.

Als het aandeel van de buitenlandse grondstoffen buiten beschouwing blijft, is de toegevoegde waarde van het akkerbouwcluster met een aandeel van 33% in het totale noordelijke agrocluster, een kwart kleiner dan van het melkveehouderijcluster (45%).

Gemiddeld is in Noord-Nederland 71% van de grond in eigendom bij de gebruiker. In Groningen is dit zelfs 78%. Daarnaast wordt 24% gepacht en is 5% erfpacht. Van de 24% pacht is 2% teelt- en natuurpacht of pacht van los land. Het aandeel kortlopende pacht nam tussen 2015 en 2021 toe van 38% naar 41%.

3 x zoveel directe verkoop

Verbredingsactiviteiten op boerenbedrijven nemen in belang toe in Noord-Nederland, met name natuurbeheer, dat inmiddels op ongeveer 20% van de bedrijven wordt toegepast. Verkoop van producten aan consumenten die op het bedrijf komen, vindt plaats op ruim 900 bedrijven. Daarmee is het bedrijven met rechtstreeks verkoop aan de consument ten opzichte van 2010 ruim verdrievoudigd. Op 266 bedrijven vond een of andere vorm van recreatie plaats. Zo’n 100 bedrijven zijn actief in de zorglandbouw.

Noord-Nederland telt inmiddels 377 biologische bedrijven (telling 2021), dat is 21% van alle biologische bedrijven Nederland in Nederland. Dit aantal is het grootst in de Friese melkveehouderij. In totaliteit blijft de biologische sector klein: 4% van alle agrarische bedrijven in Noord-Nederland produceert biologisch. Het totaal aantal biologische bedrijven in Noord-Nederland bedroeg in 2015 270 stuks. Er zijn dus in zes jaar tijd ‘slechts’ 100 biologische bedrijven bijgekomen.

Bron: Wageningen UR

Kassa Groninger melkveehouders

De melkveehouderij kende in de periode 2017-2019 enkele financieel goede jaren met een inkomen van gemiddeld bijna € 50.000 euro. In 2020 daalden de inkomens vooral als gevolg van een lagere melkprijs en hogere voerkosten. Het gemiddeld inkomen over 2016-2020 in de melkveehouderij was € 45.000 (zie figuur 1) per onbetaalde arbeidsjaareenheid (oaje). Gemiddeld telt een melkveebedrijf in Noord-Nederland 1,6 oaje. Ter verduidelijking: een onbetaalde arbeidsjaareenheid wil zeggen dat het inkomen wordt berekend over de uren van de meewerkende gezinsleden, dus het bedrijfshoofd en de eventueel medewerkende partner en kinderen.

Het inkomen van € 45.000 ligt bijna € 6.000 boven landelijk. De bedrijven in Noord-Nederland realiseren over het algemeen hogere inkomens dan gemiddeld in Nederland met de Groningse bedrijven als koplopers. Een mogelijke reden is dat in Groningen de bedrijven groter zijn dan in de andere provincies. Dit jaar zullen de inkomens op melkveebedrijven als gevolg van de fors gestegen melkprijs aanzienlijk hoger uitkomen dan de genoemde € 45.000.

Robuustheid is goed

De bedrijfseconomische robuustheid van de noordelijke melkveebedrijven is goed. De solvabiliteit ligt met 69% op een hoog niveau, dat is overigens wel 4 procentpunten lager dan gemiddeld in Nederland. De moderniteit van het machinepark is redelijk op peil. Ook was er in de meeste jaren financiële ruimte voor vernieuwing. Het balanstotaal op het gemiddelde melkveebedrijf in Noord-Nederland bedraagt € 3,7 miljoen. Driekwart daarvan zit in de grond. Door de invoering van fosfaatrechten steeg het balanstotaal van de melkveehouderij in 2018 sterk: gemiddeld € 1 miljoen.

Bron: Wageningen UR

Akkerbouw verdient € 55.000

Dan de akkerbouw. Noord-Nederland had in 2021 164.400 hectare aan akkerbouwgewassen staan, dat is 29% van het landelijke areaal. Poot- en consumptieaardappelen, zaaiuien, suikerbieten en overige akkerbouwgroenten zijn de laatste tien jaar belangrijker geworden. Granen en zetmeelaardappelen zijn in areaal afgenomen.

Het gemiddelde inkomen per oaje op Noordelijke akkerbouwbedrijven bedroeg in de periode 2016-2020 ruim € 55.000 (zie figuur 2). Een gemiddeld akkerbouwbedrijf telt 1,2 oaje. Die ruim € 55.000 ligt meer dan € 10.500 hoger dan het landelijke niveau. Bij 20% van de akkerbouwers was het inkomen minder dan € 15.840, bij 20% meer dan € 77.350. Het balanstotaal op het gemiddelde akkerbouwbedrijf in Noord-Nederland bedroeg eind 2020 ruim € 5 miljoen. Meer dan 80% daarvan is de waarde van grond. De solvabiliteit was gemiddeld 83%, dat ligt iets hoger dan landelijk.

Bron: Wageningen UR

Te weinig vernieuwing

Een opmerkelijke conclusie uit het onderzoek is dat de akkerbouw in Noord-Nederland de solvabiliteit op peil houdt, maar niet vernieuwt. De bedrijfseconomische robuustheid van de akkerbouwbedrijven is gemiddeld genomen goed door een hoge solvabiliteit. De akkerbouw heeft echter minder geïnvesteerd in machines en gebouwen dan de melkveehouderij, waar na de afschaffing van het melkquotum in 2015 een flinke groeispurt heeft plaatsgevonden. Daarom is de moderniteit in de melkveehouderij hoger dan in de akkerbouw, maar tegelijk is het inkomen lager door hogere rentelasten als gevolg van de ‘groei-investeringen’, constateren de onderzoekers.

Dit artikel verscheen ook in Agrarisch Magazine 2023. Een printmagazine dat vanaf 30-12-22 verspreid is in Noord-Nederland onder melkveehouders, akkerbouwers en agribusiness.

Vorig artikelHandel in carbon credits in boerenhanden
Volgend artikelNormaal doen wint glorieus