Om een hoogproductieve koe goed te voeren, spelen aminozuren een sleutelrol. En om die te benutten is juist energie, in de vorm van bestendig zetmeel, van wezenlijk belang, zegt Wilfried van Straalen. Hij geeft een lesje ‘Eiwit voeren voor gevorderden’.
Eigenlijk wil Wilfried van Straalen de term Ruw Eiwit (RE) niet meer horen, laat staan zelf gebruiken. Toch kan de onderzoeker en consultant van Schothorst Feed Research niet anders, zo vertelde hij onlangs op een inleiding bij Speerstra Feed Ingredients in Eesterga. ‘Iedereen die iets meer kennis heeft van voeren van koeien weet dat de term Ruw Eiwit op zichzelf weinig zegt. Het gaat om de kwaliteit en vooral de types eiwitbouwstenen in een rantsoen. Met DVE en OEB kom je al een stuk verder en daarna kijken we naar aminozuren. Om de term Ruw Eiwit kunnen we echter niet heen omdat het vanuit wet- en regelgeving, denk bijvoorbeeld aan de Kringloopwijzer, nog volop wordt gebruikt.’
Bij rantsoenen van 175 gram RE of meer speelt de discussie over de juiste samenstelling niet zo sterk. In dat geval is er van alle benodigde eiwitcomponenten voldoende aanbod. Onder druk van de mestwetgeving dalen rantsoenen naar 160 ruw eiwit en minder. Daarbij speelt ook het financiële plaatje zeker een rol, eiwit aankopen is immers een kostenpost.
Belang groeit
Van Straalen geeft aan het belang om verder te kijken dan die basisterm de laatste jaren duidelijk groeit. ‘Rantsoen bevatten onder invloed van de mestwetgeving minder eiwit, de stikstofefficiëntie wordt belangrijker en eiwitbronnen als soja en restproducten uit de palmolie-industrie staan onder druk. Nu we meer en vaker zoeken naar alternatieven is het van belang om ook de samenstelling en kwaliteit van die alternatieve bronnen goed op waarde te schatten.’
‘Methionine werkt positief voor het levermetabolisme’
Bij een RE van 160 gram of minder komt dus de samenstelling van het eiwitaanbod in een rantsoen nadrukkelijk om de hoek kijken. De eerste stap is daarbij te kijken naar het DVE en OEB aandeel. De normen daarvoor zijn bekend en gehalten worden op ruwvoeranalyses ook duidelijk aangegeven. Daarbij wordt nog wel eens verondersteld dat grasrijke rantsoenen met een relatief laag RE-gehalte minder snel voor tekorten zorgen. Van Straalen noemt dat een misvatting. ‘Het DVE-gehalte in graskuil is sterk variabel en meer dan eens laag. Tegenwoordig helemaal omdat steeds vaker gras vrij vochtig wordt ingekuild. Dat kan zorgen voor een tekort aan de benodigde aminozuren. Droge kuilen zorgen voor meer DVE en dat raad ik dan ook aan. Ondanks dat het ook waar is dat broei en schimmel eerder een risico vormen bij iets drogere graskuil.’
Benutting vraagt tijd
De grootste slag voor een optimale benutting van het eiwitaanbod is nog altijd te slaan door goed ruwvoer te winnen. Dat betekent gemiddeld gezien het gras te tijd te geven om te groeien en vooral het aangeboden stikstof de tijd om op te worden genomen door de plant. Het eiwit wordt daarmee bestendiger en bevat meer aminozuren. Daarnaast wordt een energierijkere kuil van 900 VEM gewoonweg vlotter verteerd dan een 800 VEM graskuil waardoor de aminozuren beter vrijkomen en benut kunnen worden door de koe.
Een koe is een herkauwer en optimale fermentatie in de pensniveau staat daarom altijd voorop. Bij lagere RE-gehalten moet je echter ook weten wat er op darmniveau wordt verteerd. DVE staat niet voor niets voor Darm Verteerbaar Eiwit. Van Straalen licht toe dat dit helemaal speelt als je met hoogproductieve koeien werkt. ‘Ongeveer 2/3 van het voeraanbod wordt in de pens verwerkt. Dit kan bij een optimale werking tot een melkproductie van circa 30 tot 35 kilo per koe per dag leiden. De rest moet gecreëerd worden vanuit bestendige voerbestandsdelen die in de darm verteerd worden.’
Aanbod aminozuren
Eiwit in veevoer kan tot wel twintig verschillende type aminozuren bevatten. De meest bekende zijn Methionine, Lysine en Histidine. Deze zijn het bekendste omdat ze het eerst limiterend zijn. Een optimaal rantsoen bevat 2% Methionine en 5,7% Lysine van het totaal aanbod DVE in een rantsoen, uitgaande dat er op de DVE-norm wordt gevoerd. ‘Methionine en Lysine zijn meestal de limiterende aminozuren, daarom rekenen we daarmee. Voor Histidine zijn we zover nog niet, maar steeds meer signalen wijzen er wel op dat dit aminozuur juist het eerst limiterend is in grasrijke rantsoenen’, zegt Van Straalen.
Het aanbod van de juiste samenstelling aan aminozuren is één, maar minstens zo belangrijk is de benutting. En dat ligt vooral aan het begin van de lactatie kritisch.
‘Druk op soja stimuleert vraag naar alternatieven’
Bestendige aminozuren kunnen vaak niet in brokvorm worden verwerkt omdat de benodigde coating door het persproces dan niet in tact blijft. ‘Zou dat gebeuren dan komt het in de pens vrij terwijl je juist wilt dat het op darmniveau vrij komt’, licht Jan Pool van Speerstra Feed Ingredients toe. Dit bedrijf levert onder andere het product Amino-Shure XM wat het aandeel Methionine verhoogt in het rantsoen. ‘Vooral in rantsoenen rijk aan snijmais is dit vaak het eerst limiterende aminozuur’, weet Pool. Hij schat in dat zo’n 5 procent van de Nederlandse melkveehouders serieus inzet op optimalisatie met behulp van dergelijke producten. ‘In de VS ligt dat percentage in veel regio’s veel hoger. Daar is ook meer onderzoek gedaan en daar komen positieve effecten uit naar voren. Hier zijn wij nog evangelisten als we de waarde van aminozuren toevoegen prediken. Nu de sojakraan steeds verder dichtgaat, neemt echter de zoektocht naar alternatieven voor effectieve eiwitbronnen in het rantsoen toe. Ik verwacht dat het gebruik van producten als Amino-Shure XM daardoor in de toekomst toeneemt.’
Van Straalen licht toe: ‘Een net afgekalfde hoogproductieve koe wil meteen veel melk produceren. Hiervoor wordt lactose aangemaakt uit glucose. Die glucose wordt aangemaakt door propionzuur in de lever. In het begin van de lactatie is het aandeel propionzuur echter nog niet op peil en stokt ook de hoogproductieve koe op basis daarvan haar melkproductie bij circa 30 liter daags. Omdat de koe meer wil produceren, zorgt de koe ervoor dat glucogene aminozuren omgezet worden in melk en zodanig minder worden benut voor melkeiwit. Je ziet dan ook dat wanneer je meer eiwit voert aan verse koeien, je direct een hogere melkproductie krijgt. Meer eiwit voeren voor dit doeleinde is echter duur en relatief inefficiënt. Wat het beste werkt is om het aandeel bestendig zetmeel te verhogen. Dat is extra aanbod van energie dat glucose vormt waardoor de glucogene aminozuren beter benut worden voor het aanmaken van melkeiwit. Meer energie voeren zorgt op deze wijze voor een betere benutting van het eiwitaanbod.
Feitelijk moet er volgens Van Straalen voor een optimaal voeraanbod aan het begin van de lactatie gekeken worden naar de som van glucose-aanbod uit aminozuren, propionzuur en bestendig zetmeel. ‘In de praktijk wordt dat vaak als te complex ervaren en wordt er gewerkt met een minimale norm voor bestendig zetmeel. Dat pakt meestal ook goed uit, maar op die wijze voer je soms wellicht een overaanbod bestendig zetmeel.’
Aminozuren bijvoeren
Zeker bij rantsoen met een relatief laag eiwitaandeel en een hoogproductieve veestapel is voldoende aanbod van aminozuren dus een belangrijk punt. Het is mogelijk om enkelvoudige bestendige aminozuren aan het rantsoen toe te voegen (zie kader).
Van Straalen stelt dat deze producten in de basis prima zijn, maar lang niet altijd nodig. Gewoonweg omdat het bestaande rantsoen voldoende benodigde aminozuren bevat. ‘Juist om die reden pleit ik ervoor om darmverteerbaar Lysine en Methionine op te nemen in rantsoenberekeningen.’
Daarbij stelt hij dat de claims van leveranciers, dat toevoeging van aminozuren een positief effect hebben op het metabolisme van de koe, best kunnen kloppen. ‘Uit onderzoek weten we bijvoorbeeld dat extra aanbod van Methionine een positieve effect heeft op de leverwerking. Dit zorgt voor een betere vetverwerking waardoor slepende melkziekte minder impact heeft en minder lang aanhoudt. Ook neemt het risico op leververvetting af. De positieve effecten van voldoende aanbod van de eerst limiterende aminozuren komen dan wellicht niet altijd op korte termijn naar voren in de vorm van bijvoorbeeld meer melkeiwit of melkgift, maar via een betere stofwisseling in de koe wel op middellange termijn.
’