Voor een optimale eiwitbenutting kan gewerkt worden met additieven die zorgen voor een hoger aandeel darmverteerbaar eiwit. Goed ruwvoer blijft echter gewoon leidend; additieven kunnen een bijdrage leveren bij het puntjes op de i te zetten in het rantsoen.
Hoe kun je als melkveehouder nog een slag maken in het verbeteren van de eiwitbenutting in het rantsoen? ‘Goed ruwvoer is en blijft de basis’, kopt Jan Dijkstra in. Hij is hoofddocent Diervoeding van Wageningen UR. ‘Ruwvoer is driekwart van je rantsoen. Dus dat moet van hoge kwaliteit zijn. Voorkom broei, voorkom schimmel en gebruik waar nodig een kuilverbeteraar, dat levert echt wat op.’
Vers gras bevat verhoudingsgewijs meer darmverteerbaar eiwit (DVE) dan onbestendig eiwit (OEB). Maar zodra gras wordt gemaaid, beginnen de planteigen enzymen al met de afbraak van de lange eiwitketens waardoor het eiwit onbestendiger wordt. In de graskuil gaat dat eiwitafbraakproces verder. Kuilgras heeft daarom naar verhouding een hogere OEB en een lager gehalte DVE. Om die reden pleit Jaap van Zwieten van het onafhankelijke voeradviesbureau Dairyconsult sterk voor het voeren van vers gras. ‘Beweiden en zomerstalvoedering is nummer één. Vers gras is de meest natuurlijke eiwitbron voor de koe. Daarmee kun je soja en raap in het rantsoen voor een groot deel achterwege laten.’
Het eiwit wordt dus al afgebroken zodra het gras is gemaaid. Zeker bij vochtig, warm weer. Daarom zijn een korte veldperiode en goed inkuilmanagement van belang. Maar ook vlinderbloemige gewassen zoals rode klaver kunnen hier een positieve rol bij spelen, geeft Van Zwieten aan. ‘Rode klaver bevat bijvoorbeeld polyphenoloxydases, enzymen die eiwitafbraak in de kuil tegengaan. Dat maakt gras-klavermengsels interessant.’
‘Koe kan tot 60 à 70 procent in eigen eiwitbehoefte voorzien’
Jan Dijkstra noemt in dit verband ook het gewas esparcette, eveneens een vlinderbloemige. ‘Dat bevat stoffen, tanninen, die binden met eiwit. Dat gebeurt al tijdens het inkuilproces. De tanninen remmen de eiwitafbraak waardoor je meer bestendig eiwit overhoudt.’ Maar het luistert nauw: bij een overmaat aan tannines bestaat het risico dat ook in de darm het eiwit niet meer beschikbaar komt. Bovendien verlaagt een teveel aan tannines de voeropname. Dijkstra: ‘Het wordt nu nog niet toegepast in Nederland, maar het lijkt ons wel interessant om esparcette apart te telen en dan samen in te kuilen met gras.’

Sowieso zou het voor veredelingsbedrijven interessant kunnen zijn om grassen te veredelen waarin die eiwitafbraakremmende stoffen van nature al aanwezig zijn, meent de onderzoeker. ‘Ik denk dat er in de grasveredeling zeker nog een en ander te winnen is op het gebied van eiwitefficiëntie’
Dijkstra stelt ook dat de stikstofefficiëntie sinds 2012 is verslechterd. ‘Vanwege de derogatie bevatten rantsoenen minder snijmais. Rantsoenen zijn eiwitrijker geworden, en het eiwitaandeel in krachtvoer als geheel is eerder toe- dan afgenomen. Dat is nadelig voor de N-efficiëntie.’ Een groter aandeel snijmais in het rantsoen melkt makkelijker, met een betere eiwitbenutting dan in pure grasrantsoenen. Dit vanwege de glucogene energie uit maiszetmeel. Dijkstra: ‘In sommige gevallen kan ik me voorstellen dat het voor veehouders zelfs voordeliger is om niet meer mee te doen met de derogatie, vanwege de hogere stikstofefficiëntie.’
Hoge OEB-gehalten
Andries Sneep is als veevoerdeskundige werkzaam bij Hoogland BV. Volgens hem begint het verbeteren van de stikstofefficiëntie en eiwitbenutting al bij de bemesting. Hij werkt daarom graag met vloeibare ureum. ‘Dat bindt meteen aan het kleihumuscomplex, het is niet gevoelig voor uitspoeling en makkelijk beschikbaar voor het gewas. Dat resulteert in hogere gehaltes bestendig eiwit in het gras.’
‘Iets lager ureum en iets meer melk’
Melkveehouder Sven Oostra uit het Drentse Vredenheim nam in de zomer van 2019 deel aan een proef met Protispar. Dit werd toegevoegd aan het TMR-rantsoen van zijn 140 melkkoeien. ‘De melkproductie steeg licht, misschien een half litertje per dag; het eiwitgehalte bleef gelijk. De gezondheid van de koeien was gewoon goed. We zaten eerder wel behoorlijk hoog in het ureum, rond de 26, 27. Dat gehalte daalde gemiddeld met twee punten, dat betekent dus minder stikstofverliezen.’ Voor de proef kreeg hij de Protispar kosteloos van Hoogland BV. ‘Maar normaal kost het wel redelijk wat’, is hij van mening. ‘Ik weet nog niet of dit economisch rendabel is op mijn bedrijf.’
Het afgelopen voorjaar zijn er in het grasrijke Noorden volgens Sneep echter veel graskuilen gemaakt met hoog gehalte OEB, van 60 tot soms wel 100 gram. Dat betekent in een rantsoen met 10 kilo drogestof graskuil 600 tot 1000 gram OEB, terwijl 300 gram wenselijk is. Op pensniveau zal dus veel energie (suikers, zetmeel) moet worden bijgevoerd om dat onbestendig eiwit nog zo goed mogelijk te benutten. Maar hoe voorkom je daarbij pensverzuring? Sneep: ‘Wij doen dat door onze grondstoffen niet te vermalen, maar grof te walsen. Dan komt de energie in de pens langzamer vrij en hou je de pH stabieler.’
Eiwitmotor in pens
Jurrien Boerma van Speerstra Feed Ingrediënts stelt dat de koe een groot voordeel heeft: de koeienpens is eigenlijk ook een eiwitmotor. ‘Ze kan voor 60 tot 70 procent in haar eigen eiwitbehoefte voorzien. Om dit optimaal te benutten is het belangrijk om het juiste pensmilieu te creëren. Je kan hierbij denken aan het toevoegen van bepaalde gefermenteerde gisten. Die zorgen voor een gezond werkende pens. Celwand afbrekende bacteriën worden gestimuleerd net zoals de totale bacteriepopulatie in de pens.’
Minstens zo interessant noemt Boerma het toevoegen van de pensbestendige aminozuren methionine en lysine, dit zijn de meest limiterende aminozuren om de eiwitbenutting te verbeteren. ‘Bij een laag ruw eiwitgehalte in het rantsoen, laten we zeggen 14 procent, kan toevoeging van die aminozuren leiden tot eenzelfde eiwitrendement als bij 16 procent ruw eiwit. En dat met minder verliezen’, stelt Boerma. ‘Maar om dat toe te passen, moet je wel een heel stabiel TMR-rantsoen hebben. Als je vaak wisselt van graskuil is het lastig, dan blijf je rekenen.’
Daarnaast noemt Boerma het product Protispar dat Speerstra op de markt brengt: etherische oliën die een remmend effect hebben op de eiwitafbrekende bacteriën in de pens, waardoor er meer eiwit op darmniveau beschikbaar blijft. Boerma: ‘In dit product zitten ook de positief werkende tannines verwerkt waar Dijkstra over spreekt. Protispar kost 6 cent per koe per dag, maar je kunt er een halve kilo soja mee uitsparen, en dat kost ruwweg drie keer zoveel. Dat resultaat kwam ook naar voren in een praktijkproef uit 2012 bij tien melkveehouders in Overijssel.’
Ook Boerma deelt de mening dat goede graskuil maken en voeren het belangrijkste is, maar wil duidelijk maken dat additieven voor veel melkveehouders een nuttig hulpmiddel zijn om de puntjes op de i zetten en meer uit het rantsoen te halen. Een stellingname die de andere drie veevoerspecialisten onderstrepen.